Aquarel
Het woord aquarel verwijst naar zowel een verf op waterbasis, de
schildertechniek met dit medium en uiteindelijk ook naar het eindproduct,
meestal op speciaal daarvoor vervaardigd papier.
Samenstelling
De aquarelverf bestaat in de vormen:
-
blokjes, of napjes, bestaande uit geperst pigment.
-
tubes
-
wateroplosbare waskrijt
wateroplosbare kleurpotloden
-
De verf bestaat vrijwel alleen uit zuivere pigmenten vermengd met arabische
gom als een bindmiddel dat zorgt voor de vervloeiing van de pigmentdeeltjes
in het water om het vlokken (floculeren) te voorkomen, en glycerine of een
ander wateraantrekkend middel voor een betere bevochtiging. Vaak wordt
aquarelverf "transparant" genoemd, waarbij een tegenstelling tot het
dekkende plakkaatverf gemaakt wordt. Kenmerkend voor de zuivere
aquareltechniek is echter dat er zich geen echte verffilm vormt; normaliter
wordt het bindmiddel volledig door het papier geabsorbeerd en de gom dient
in dat geval niet eens voor de hechting van de pigmentdeeltjes aan het
papier zonder bindmiddel zou die in feite zelfs veel sterker zijn en er
wordt daarom veel gom gebruikt om het verwassen ofwel "verstrijken" van het
pigment mogelijk te blijven houden: het voorkomt dat de pigmentkorrels te
diep in de papiervezel dringen. Er ontstaat dus geen transparante verffilm
zoals bij het glaceren in de olieverf, waarbij het licht als door gekleurd
glas gebroken wordt: de illusie van transparantie wordt bij aquarel
veroorzaakt door het feit dat het onbedekte witte papier direct tussen de
opliggende pigmentdeeltjes zichtbaar is. De meeste aquarelschilders
gebruiken dan ook geen wit. Het wit in een aquarel bestaat simpelweg uit
het onbeschilderde papier. Sommigen gebruiken dekkende witte verf om
accenten aan te brengen, maar daar moet spaarzaam mee worden omgegaan, wil
het typische aquareleffect niet verdwijnen.
Soms wordt de verf gebruikt zoals die puur uit de tube komt, maar het mengen
van de verschillende kleuren is ook eenvoudig mogelijk, hoewel het mengen
van meer dan twee kleuren niet altijd tot een bevredigend resultaat leidt.
Sommige kleuren verdringen elkaar in de natte verf, een verschijnsel waar
ervaren schilders handig gebruik van kunnen maken.
Tijdens de industriële productie wordt eerst de gom in water opgelost; dit
mengsel wordt dan gefilterd en gemengd met het bevochtigende hygroscopisch
middel: hydromel (glycerol, suiker of honing met water) waaraan ossengalis
toegevoegd. Dit geheel wordt dan via de driewals met het voorbevochtigde
pigment tot een smedige massa gekneed. Het pigment wordt hierdoor nog
verder vermalen. Soms gebruikt men porseleinen in plaats van stalen walsen,
om vervuiling met staalslijpsel te voorkomen. Uiteindelijk wordt een
conserveringsmiddel, vroeger vaak fenol, tegenwoordig een alcohol,
toegevoegd om beschimmelen te voorkomen.
Bijna alle in de schilderkunst gebruikelijke pigmenten kunnen in de
bereiding van aquarelverf toegepast worden: het bindmiddel gaat er geen
ongewenste reacties mee aan. De sterk dekkende kracht die sommige pigmenten
bezitten is voor de aquareltechniek irrelevant; ook bijzonder doorzichtige
pigmenten hebben op zich geen meerwaarde omdat er bij het schilderen
meestal toch geen echte verffilm ontstaat. Zulke "glacerende" pigmenten
hebben echter wel vaak een groot kleurend vermogen wat een nuttige
eigenschap is bij de aquareltechniek omdat ze de papiervezel een verzadigde
kleur kunnen geven.
Door de eenvoudige samenstelling kan de schilder in principe zonder veel
moeite zelf aquarelverf vervaardigen. Echter, de pigmenten die tegenwoordig
los te koop zijn, hebben meestal een grotere korrel dan die welke in de
beste industriële aquarelverven gebruikt worden; dit leidt tot een
zichtbaar slechtere vervloeiing. Ook luistert de verhouding tussen gom en
pigment heel nauw: bij teveel gom blijft het papier na droging glanzen; te
weinig gom leidt tot een te mat effect bij partijen waarop veel kleur
aangebracht wordt.[1]
Papier
Omdat in de aquareltechniek het papier niet slechts drager is maar het
direct zichtbare oppervlak van het werk vormt, is de kwaliteit van het
grootste belang. Alleen houtvrije soorten zijn geschikt, idealiter van
lompenpapier gemaakt. Vanwege de blootstelling aan grote hoeveelheden water
met een sterk oplossend vermogen, is een correcte verlijming van de vezel
een eerste vereiste. Deze voorkomt ook dat de uiterst fijne pigmenten die
in aquarelverf toegepast worden, te ver in het papier dringen en gaan
"bloeden". Er worden dan ook speciale soorten aquarelpapier op de markt
gebracht; de duurste typen zijn zeer prijzig.
Belangrijk aan aquarelpapier is dat het niet bestaat uit houtpapier,
gebleekt door bleekwater. Het vroeger geproduceerde normale papier
vergeelde op den duur en het chloor tastte het pigment aan.
Daar men in aquarellen veel het wit van het papier gebruikt, is het
belangrijk om wit lichtecht papier te gebruiken. Gekleurd papier beïnvloedt
het coloriet sterk. Omdat er geen echte beschermende verffilm ontstaat,
zijn aquarellen veel kwetsbaarder voor ultraviolet licht dan
olieverfschilderijen: zowel het papier als het pigment wordt door de
straling aangetast, een reden om het werk achter glas te plaatsen.
Er zijn vele soorten aquarelleerpapier. Dik papier, meestal tussen de 200
gram tot 300 gram (of zwaarder; technisch gezien is het dus karton) werkt
vaak prettiger dan de dunnere soorten, omdat het minder gevoelig is voor
bolling. Het oppervlak van het papier kan grof zijn of glad; de meeste
kunstenaars prefereren een enigszins ruw oppervlak, vanwege de
interessantere textuur en vervloeiingseffecten; ook voorkomt dit de vorming
van de vaak als lelijk of amateuristisch ervaren "kringen" bij het opdrogen.
Het water van de aquarelverf verandert de structuur van het papier, het gaat
bol staan. Het is raadzaam om het papier vooraf op te spannen. Dit kan met
voorgelijmde papieren tape, punaises of nietjes na bevochtiging. Na
droging, waardoor het papier zich als een trommelvel spant, is het papier
klaar om te beschilderen. De bolling tijdens het schilderen blijft zo
beperkt en na hernieuwde opdroging trekt het papier weer glad. Is het werk
klaar dan kan het losgesneden worden. Er is echter ook een methode om het
papier naderhand weer geheel vlak te krijgen zonder dat het ooit is
opgespannen. Dit kan door de achterkant van het papier voorzichtig nat te
maken met een sponsje. Vervolgens moet men het natte vel tussen twee schone
vellen papier leggen en met een warme (niet te hete) strijkbout uit
strijken. Dit resulteert weer in een uiterst glad vel papier.
Penseel
Aquarelpenselen hebben vergeleken met olieverfpenselen vaak een wat kortere
steel, ongeveer een lengte die gelijk staat aan die van een potlood.
Ze bestaan in diverse varianten, die verschillen wat betreft het gebruikte
haar en de kwaliteit van de afwerking. De duurste zijn de klassieke
marterharen penselen, die bij de topmerken tot boven de duizend euro per
stuk kosten. Tegenwoordig worden als alternatief steeds vaker goedkopere
kunststof haren gebruikt, die de laatste vijftien jaar sterk in kwaliteit
zijn gestegen. Er zijn verschillende varianten: bij sommige steviger
kunststof kwasten kunnen de ietsje stuggere haren gedroogde partijen iets
wegpoetsen.
Vaak gebruikt men verschillende penselen; grote penselen die veel water op
kunnen nemen voor grote vlakken en wat kleinere penselen voor het
detailwerk. Een goed marterharen penseel heeft ook als het wat dikker is
nog een zeer scherpe en veerkrachtige punt. De kwaliteit is als volgt te
beproeven: men maakt het puntje even nat met de tong; dit dient dan donker
te kleuren en een fijne puntvorm te behouden. De duurste marterharen
penselen zijn doorgaans de roodmarterharen penselen. Marterhaar is echter
een natuurproduct en de haren kunnen na verloop van tijd krom trekken,
daarom moet men deze penselen na gebruik altijd zeer zorgvuldig in de
correcte vorm terugbrengen voor het opdrogen. Kunststof haren daarentegen
hebben daar geen last van, de betere kunststof haren zijn echter slechts
een fractie goedkoper dan de goedkoopste marterharen en zijn desalniettemin
gevoeliger voor beschadiging.
Enkele betere merken penselen zijn 'Van der Linden', 'Raphael', 'Sablon'.
Een goed penseel met een goede punt kan zeer dunne lijnen trekken, dunner
dan enig fineliner-vulpotlood.
Verdere benodigdheden
De aquarellist heeft verder weinig nodig, misschien een potlood of houtskool
om zacht een schetsontwerp te maken, en één of twee bakjes water. Twee
bakjes water is handig, dan kan één bakje schoon gehouden worden. Het
gebruik van gedestilleerd water voorkomt ieder risico van schifting van het
pigment, een gevaar dat overigens niet al te groot is. Tenslotte een palet,
dat echter niet groot behoeft te zijn. Een palet met diepe gaten voor de
waterige verf is handig. Er zijn geschikte verfdoosjes in de handel waarin
het deksel tevens als palet bruikbaar is. Sommige schilders gebruiken een
afdekmiddel om de delen in het schilderij die wit moeten blijven af te
dekken. Dit middel droogt rubberachtig op en kan van het papier worden
afgewreven als het aquarel klaar is.
Schildertechniek
De twee basistechnieken van aquarel zijn:
-
nat-in-nat, wat betekent dat men het papier nat maakt en dan hierop gaat
schilderen.
-
nat-op-droog, dus wordt er geschilderd op droog papier.
Aquarelleren lijkt een makkelijke schildertechniek, toch is het de
moeilijkste schildersvorm want het vereist veel concentratie en een
trefzekere hand, vooral omdat fouten eigenlijk niet hersteld kunnen worden,
dit in tegenstelling tot olieverf waar men eenvoudig opnieuw een lichte
kleur over een donkere kan zetten. Het is in de aquareltechniek dus
moeilijker de tonaliteit te beheersen. In de olieverftechniek werkt men
meestal van donker naar licht en worden de hoogsels, de lichtaccenten, als
laatste opgezet. Bij het aquarel werkt men vaak omgekeerd nat-op-droog van
licht naar donker, waarbij steeds meer pigment toegevoegd wordt. Men begint
bij de uit te sparen witte partijen en gaat dan steeds verder in de
richting van de schaduwpartijen. Dit maakt het uiterst lastig vooraf te
bepalen of de kleurtonen wel correct op elkaar zijn afgestemd. Daarbij
leidt het tot een weinig spontane en wat vlekkerige tekenachtige stijl.
Alleen de meest virtuoze aquarellisten zijn in staat om zonder fouten te
maken omgekeerd van donker naar licht te werken en beheersen de vervloeiing
zo perfect dat ze meteen nat-in-nat de gewenste toon kunnen treffen.
Er bestaan verschillende methoden deze moeilijkheid te omzeilen. In de 19e
eeuw gebruikte men meestal dekkend gouache om de hoogsels aan te brengen.
Nog steeds hebben veel verfkisten een tube zinkwit ("Chineeswit") om de
aquarelverf dekkend te maken. In feite past men dan een gemengde techniek
toe. Tegenwoordig maakt men wel gebruik van afdekmiddelen om de lichte
partijen te beschermen, vroeger van een sjabloon. Men kan ook met een harde
kwast of een sponsje te donkere partijen wat "ophogen".
Effecten van het nat in nat
Veel aquarelleerders gebruiken het toeval in hun werk. Zij laten de
waterverf vloeien waar die heen wil en bereiken daarmee soms prachtige
effecten. Een ander effect is het laten drogen van natte plekken. Hierbij
verschijnen soms scherpe randjes langs de omtrek. Dit komt doordat het
water aan de omtrek het eerst verdampt, waardoor nieuw, pigmenthoudend
water zich aan de rand verzamelt. Als dit op zijn beurt weer verdampt,
blijft een steeds pigmentrijkere oplossing aan de rand over. Bij erg glad
papier wordt dit effect meestal als storend ervaren; bij ruwer papier kan
het bijdragen aan een interessantere textuur. Het effect is vooral fraai
bij het schilderen van bloembladeren. Een probleem voor beginnende
aquarellisten zijn de watervlekken, waarbij de kleur juist geheel uit het
midden van een nat verfgedeelte verdwijnt. Deze watervlekken zijn slechts
moeilijk in een aquarel te herstellen.
Onderwerpen die zich bijzonder lenen voor aquarelleren zijn
wateroppervlakken en landschappen met opvallende lucht, maar ook wordt
aquarel veel gebruikt voor stillevens en portretten. Vóór de uitvinding van
de fotografie werden aquarellen veel gebruikt voor wetenschappelijke
ilustraties van planten en dieren.
Gemengde technieken
In gemengde technieken kan aquarel goed gecombineerd worden met tekeningen
in Oost-Indische inkt, met pastelkrijt (dat ook oplost in water), met
gouache of met potlood of houtskool. Waterverf en olieverf zijn echter niet
goed te combineren: ze stoten elkaar af. Over een oliehoudende laag kan dan
ook niet meer met aquarelverf heen gewerkt worden. Wie pasteuze verf wil
combineren met aquarelverf kan acrylverf gebruiken, dat in grote verdunning
ook een aquareleffect geeft maar watervast opdroogt.
Een schilder als Paul Klee combineerde vaak aquarel met andere verfsoorten.
Afwerking
Omdat een aquarel erg kwetsbaar is voor beschadiging door vocht, worden
aquarellen altijd achter glas ingelijst. Meestal wordt daarbij een passe
-partout gebruikt om de vaak ruwe randen van de aquarel te verbergen en te
voorkomen dat het papier het glas raakt, wat tot ernstige condensschade en
beschimmeling kan leiden. Voor het inlijsten van een aquarel wordt vaak
gewoon glas gebruikt en niet ontspiegeld.
Geschiedenis
Wateroplosbare dekverf werd al in de klassieke oudheid veel toegepast voor
illustraties. Die tonen echter niet het typische aquareleffect omdat het
wat vettige perkament daar niet geschikt voor is. Ook werd meestal een
lijmverf gebruikt in plaats van een verf op gombasis. Gomverf is
daarentegen wel aangetroffen bij muurschilderingen, waardoor de oude
grotschilderingen als eerste vorm van aquarel gezien kunnen worden.
De aquareltechniek is al snel ontdekt na de uitvinding van het papier in
China rond 100 na Christus, nadat gomverf al gebruikt werd voor het
beschilderen van zijde panelen. In China wordt tot op heden de techniek van
het schilderen met bamboepenselen op rijstpapier veel toegepast. In de 12e
eeuw werd papier door de Moren naar Spanje gebracht. Enkele tientallen
jaren later kwam papier in Italië.
Ook het papier werd in Europa echter allereerst weer voor dekverf gebruikt.
Die kon ook dienen als matte voorstudie bij de frescotechniek. Bij fresco
werden echter soms correcties aangebracht in transparante lijmverf en dat
leidde ertoe ook transparante lagen in de voorstudies te gebruiken, die een
wat plastischer uitdrukking mogelijk maakten. Een bekend voorbeeld daarvan
levert de beroemde Italiaanse Renaissanceschilder Rafael (1483-1520), die
zogenaamde kartons schilderde, die gebruikt werden voor het ontwerp van
wandkleden of gobelins, een in die tijd zeer gewaardeerde kunstvorm.
Toen de olieverftechniek opkwam, werd het gebruikelijk om daarvan de glans
en transparantie te imiteren door gomverf in plaats van dekkende lijmverf
te gebruiken. Albracht Durer (1471-1528) schilderde met waterverf in een
combinatie van dekkende en transparante effecten. Het eerste onderwijs in
zo'n techniek werd gegeven door Hans Bol (1534-1593). In de 17e eeuw is
Antoon van Dijck (1599-1641) een bekend waterverfschilder. In deze tijd
werd transparante verf ook veel gebruikt bij het inkleuren van gedrukte
prenten, waarvan de lijnen niet door een afdekkende verf verborgen mochten
worden. Dit leidde ook tot de techniek van de "gewassen tekening": een
afbeelding in watervaste oostindische inkt werd opgekleurd door
transparante verf. Gomverf werd ook veel gebruikt bij het beschilderen van
ivoren miniaturen.

Een ingekleurde prent uit de 18e eeuw
De echte "klassieke" aquareltechniek werd echter pas mogelijk gemaakt door
de ontwikkeling van het gespecialiseerde aquarelpapier in de 18e eeuw. Het
nieuwe medium werd vooral een rage in Engeland. Bekende kunstenaars zijn
Thomas Gainsborough (1727-1788) en John Constable (1776-1837), hoewel allen
ook olieverfschilderijen maakten. Ook William Turner maakte verschillende
prachtige, maar iets minder bekende aquarellen, en is vooral bekend om zijn
olieverfschilderijen.

Fröknarna Salomon door Anders Zorn, 1888, in de typische virtuose stijl
In de vroege 19e eeuw werd de klassieke aquareltechniek erg populair in het
kunstonderwijs doordat de industriële fabricage van aquarelverf in metalen
napjes het mogelijk maakte tamelijk goedkope en onmiddellijk te gebruiken
verfdozen aan te schaffen. Professionele aquarelschilders bereikten in deze
tijd een grote virtuositeit. Op de kunstacademies werd de techniek sterk
geformaliseerd met rigide voorschriften, zoals een strikt verbod op dekverf.
In de 20e eeuw ging de academische traditie weer grotendeels verloren. De
toch wat ingehouden techniek leende zich niet heel goed voor de typische
avant-garde kunst van dat tijdperk; er bleven echter uitzonderingen. Een
modernere kunstenaar die bijvoorbeeld veel aquarellen heeft gemaakt is Paul
Klee. Kandinsky schilderde de eerste abstracte aquarellen. Zeer populair
werd de techniek daarentegen bij de, meestal realistisch werkende,
amateurschilder, wegens het geringe aantal benodigdheden.
|
|
|